Masterclass over Friedrich Nietzsche

met Paul van Tongeren

zondag 13 december 2020

Op deze zondagmiddag geeft Paul van Tongeren, emeritus hoogleraar ethiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen, een inleiding tot het leven en werk van Friedrich Nietzsche (1844–1900). Als student theologie en filosofie in Leuven werd Van Tongeren al gegrepen door het denken van Nietzsche, en later zou hij promoveren op diens moraalkritiek.

Nietzsche’s geschreven werk werd door Van Tongeren ooit omschreven als spectaculair vuurwerk, waarvan de stilistische souplesse velen in vervoering brengt –ooh! aah!– maar waarvan de diepere betekenis niet makkelijk te doorgronden is. Op deze waterkoude zondagmiddag neemt Van Tongeren alle tijd om ons, een select gezelschap van 30 mensen in Zaal 3,  plus zo’n 60 mensen die online meeluisteren, een glimp te geven van deze diepere betekenis, waarbij Nietzsche’s briljante stijl nu eens secundair is, maar uiteraard niet onbesproken blijft.

Van Tongeren heeft zijn masterclass in drieën gedeeld. Eerst geeft hij een overzicht van het leven en werk van Nietzsche, daarna zal hij een aantal teksten bespreken, en tenslotte zal hij ingaan op het thema nihilisme. Maar om te beginnen stelt Van Tongeren de vraag of Nietzsche wel een filosoof genoemd kan worden. Nietzsche heeft geen academische graad in de filosofie behaald, en heeft ook geen academische carrière in de filosofie nagestreefd. Als autodidact ontwikkelde Nietzsche zijn eigen filosofie, maar die had niet veel gemeen met het filosofisch discours van zijn tijd. Zijn boeken zijn evengoed literair als filosofisch te noemen, en het is nog steeds niet makkelijk om de filosofie van Nietzsche te typeren. In Oneigentijdse Beschouwingen bestempelt Nietzsche zichzelf als ‘arts van de cultuur’ en wellicht is dit de beste manier om hem te duiden. Zijn ongrijpbaarheid werd mede door hem zelf gecultiveerd, en het is deze ongrijpbaarheid die hem tot op de dag van vandaag fascinerend maakt; maar ook vaak verkeerd begrepen en –bij vlagen– voor het eigen gelijk toegeëigend.

Uit het leven van de jonge Friedrich Nietzsche licht Van Tongeren een gebeurtenis die hij exemplarisch acht voor Nietzsche’s latere manier van werken. Als hij als jonge tiener Händel’s Messiah heeft gehoord, is hij zo onder de indruk dat Nietzsche zijn eigen eerste compositie schrijft: “Hoch, tuth euch auf” (gebaseerd op de tekst van Psalm 24). Van Tongeren laat ons deze compositie horen, alsmede de passage in Händel’s Messiah waarop deze overduidelijk is geïnspireerd. Daarnaast plaatst hij de anekdote van een jonge Mozart die Allegri’s Miserere (waarvan de compositie door een pauselijk besluit verborgen werd gehouden in het Vaticaan) na éénmalige beluistering noot-voor-noot uitschrijft, een anekdote die ook bekend moet zijn geweest bij de jonge Nietzsche, met zijn liefde voor muziek en poëzie. Van Tongeren stelt dat het hier in feite om een dubbele imitatie gaat, volgens Renaissancistisch motief: eerst vertalen, dan imiteren, om tenslotte te verbeteren. Deze combinatie van respect voor én wedijver met de traditie is ook het motto van het dispuut Germania, dat Nietzsche opricht als hij het elitaire gymnasium van Schulpforte bezoekt. De mate van wedijver en scherpe onderlinge kritiek is dusdanig, dat het dispuut niet verder groeit dan 3 personen. In dit dispuut deelt Nietzsche vooral muzikale composities en gedichten, waarmee hij zijn imitaties niet zal verbeteren. Maar later, als kenner van de klassieke Oudheid, weet Nietzsche vele denkers over de klassieke wijsbegeerte wel te overvleugelen.

Na het gymnasium vertrekt Nietzsche via Bonn naar Leipzig voor een studie klassieke filologie, waarin de taal en cultuur van de Grieken en Romeinen centraal staan. Als student publiceert hij geregeld in het vakblad Rheinisches Museum, en deze publicaties zijn zo goed dat hij al vóór zijn afstuderen wordt uitgenodigd voor een professoraat aan de Universität Basel. Vanaf 1869, Nietzsche is dan amper 25 jaar, bekleed hij daar de leerstoel klassieke filologie, en hier ontstaan zijn eerste filosofische publicaties, te beginnen met Geburt der Tragödie. In dit werk introduceert hij de symbiose tussen het Apollinische en het Dionysische in de menselijke natuur en cultuur, en suggereert dat deze symbiose teniet wordt gedaan met de opkomst van de klassieke wijsbegeerte in de persoon van Socrates. Met deze zienswijze maakt hij veel vijanden, en de recensies van Geburt der Tragödie zijn dermate vernietigend dat de academische carrière van Nietzsche in wezen in de knop gebroken wordt. Niettemin trekt hij ook collega’s en studenten aan die juist geïnteresseerd zijn in deze non-conformistische figuur, maar na 10 jaar zal Nietzsche zijn positie aan de  Universität Basel opgeven en vanaf dan een nomadisch bestaan leiden, zonder vast inkomen en met weinig bezittingen, maar met een enorme productiviteit.

Dé Nietzsche die wij kennen is feitelijk het product van de werken die hij schrijft tussen 1879 en 1889, een periode die hij voor een groot deel, om gezondheidsredenen, doorbrengt in Italië. In deze periode ontstaan de grote werken die nog steeds veel gelezen worden, werken die veelal wandelend tot Nietzsche komen. Van Tongeren waarschuwt echter voor het onverwijld beginnen te lezen van de grote klassiekers, zoals Also Sprach Zarathustra en Ecce Homo, omdat deze erg experimenteel zijn geschreven. Van Tongeren raadt aan te beginnen bij Oneigentijdse Beschouwingen (1873-1876) of De Vrolijke Wetenschap (1882-1886). Het laatste boek deelt de aforistische en ironische stijlvorm van Zarathustra (het is er deels voor en na geschreven), maar Nietzsche verbergt zich minder achter opgevoerde personen. Dat doet hij uitdrukkelijk wel in Zarathustra en het is de vraag of Nietzsche zelf nog wist wat hij hiermee wilde zeggen, volgens Van Tongeren. Tegen het einde van de jaren ’80 van de 19e eeuw bereikt Nietzsche’s productie een ongekende omvang: in 1888 publiceert hij 6 titels binnen één jaar. Hieraan komt een abrupt einde als hij in januari 1889 in Turijn een zenuwinzinking krijgt. In de resterende jaren tot zijn dood zal hij eerst door zijn moeder, en later door zijn zuster worden verzorgd. Het is de laatste die de publicatie van Der Wille zur Macht verzorgt, een proto-fascistisch werk waarvan het zeer de vraag is hoeveel dit aan Friedrich of aan zijn zus Elisabeth Nietzsche moet worden toegeschreven.

In deel twee van de masterclass staan enkele geselecteerde teksten van Friedrich Nietzsche centraal, teksten die van tevoren met de deelnemers aan deze Masterclass zijn gedeeld. Van Tongeren leest deze nog eens voor, waarbij hij direct vertaald uit de Duitse brontekst en voorbeeld geeft aan het adagium dat Nietzsche zijn lezers voorhoudt: dat wij moeten lezen zonder haast en met het vermogen te herkauwen. Zoals Nietzsche zelf stelt, “iets waarvoor je bijna een koe en in elk geval niet een ‘modern mens’ moet zijn”. Van Tongeren parafraseert Nietzsche door te stellen dat het vreemd is dat de meeste van onze gebruiksartikelen velen malen langer gehanteerd worden dan de tijd die het kostte om ze te maken, maar dat het bij teksten vaak andersom is. Een andere voorwaarde die Nietzsche aan zijn lezers stelt, is dat de eigen Bildung niet tussen lezer en tekst hoort te komen, oftewel dat de lezer de tekst zo onbevangen mogelijk tegemoet treedt. Daarbij maakt Nietzsche het de lezer niet makkelijk door zijn boodschap te verhullen. Van Tongeren stelt dat Nietzsche de lezer uitdaagt tot een strijd: juist wanneer je het gevoel krijgt dat Nietzsche je wegduwt, zich niet wil laten vangen, maar je desondanks volhardt in doorlezen, lees je hem goed.

De laatste teksten die Van Tongeren voor de tweede pauze bespreekt, gaan over de wellicht bekendste uitspraak van Nietzsche: “God is dood”. Deze stelling keert op verschillende plaatsen terug in zijn werk, en de teksten die Van Tongeren heeft geselecteerd komen uit de allegorie De Gevangenen, uit Zarathustra, en uit De Vrolijke Wetenschap. Van Tongeren wijst erop dat Zarathustra ervoor kiest zijn kennis dat God dood is niet te delen met de opgevoerde heilige in het bos, die zijn leven aan God wijdt. Evenzo brengt ‘de dwaze mens’ uit De Vrolijke Wetenschap zijn ontluisterende boodschap –“Wij hebben hem gedood — jullie en ik!”– aan hen die niet geloven, en niet aan gelovigen. De constatering dat God dood is vormt voor Nietzsche een onverdraaglijk probleem, en hij ageert juist tegen hen die wel God’s dood, maar niet de consequenties daarvan willen of kunnen accepteren.

Het laatste deel van de masterclass gaat over het thema nihilisme. Een thema dat voortborduurt op zowel de oude Nietzscheaanse gedachte dat de klassieke wijsbegeerte de doodsteek vormde voor een pre-Platoons ideaal, waarin de mens een gespleten, onvolkomen werkelijkheid durfde te omarmen, alsmede op de latere Nietzscheaanse gedachte dat God’s dood ook het einde betekent van de Platoons-christelijke verdedigingswal, die de onkenbare waarheid incorporeert in een gerationaliseerd wereldbeeld. Deze twee fasen in de geschiedenis worden door Nietzsche via Van Tongeren als nihilisme-1 en nihilisme-2 gekenschetst. De oude Grieken wisten van hun eigen onmacht nog een schouwspel te maken, ter lering en vermaakt, terwijl het Platonisme en christendom de mens wisten voor te houden dat er achter de schijnbare chaos en willekeur een waarheid schuil gaat, die ons troost en zelfs waardigheid biedt. Deze bieden echter geen uitweg meer voor de moderne mens, die God dood heeft verklaard maar nog steeds zoekt naar orde en waarheid, verstrikt als hij is in iets waarin hij niet meer kan geloven. Van Tongeren parafraseert Nietzsche door te stellen dat wij God niet zullen kwijtraken, zolang wij vastzitten aan de grammatica. De antagonistische ervaring die hieruit voorkomt is als een ontbinding van de mens, en in antwoord zoekt hij zijn zekerheden in het fanatiek bevechten van andersdenkenden (atheïsme), genotzucht (hedonisme), of in herstel van oude waarden (conservatisme). Maar deze antwoorden ontkennen allemaal de inherente tragedie van het verlies van God, en bieden geen substituut voor zingeving. Het zou volgens Nietzsche nog eeuwen duren alvorens de mens deze derde fase in de geschiedenis, oftewel nihilisme-3, overwint, en wij zitten midden in dit proces.

Met deze constatering zijn wij in het hier en nu beland en wijst de klok bijna vijf uur; buiten is het alweer donker. Sinds twaalf uur zijn we constant aan het denken gehouden, twee keer een pauze van een kwartier uitgezonderd, en hoewel Van Tongeren nog uren door zou kunnen filosoferen over Nietzsche is de accu wel een beetje op, bij spreker en bij publiek. Na een laatste vragenrondje sluit Esther Didden af, en wordt Paul van Tongeren hartelijk bedankt met bloemen en applaus. Helaas is er geen mogelijkheid tot een drankje achteraf, maar in alle gekte van 2020 was het heerlijk om verdiepend samen te komen, zonder haast. Laat dat ook het uitgangspunt zijn bij een volgende Filosofische Ontmoeting, al dan niet virtueel!

Over de auteur
Hans Bogaards is onderzoeker en methodoloog aan het Amsterdam UMC en voormalig bestuurslid van Filosofie in Den Haag.